In een brief aan de Tweede Kamer van 31 oktober jl. heeft Staatssecretaris Van Dam aangegeven de Natuurschoonwet 1928 op een aantal punten aan te willen passen. In een eerder uitgevoerde evaluatie van de Natuurschoonwet is een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan een groot deel nu lijkt te worden overgenomen door het kabinet. Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen weergegeven.
Aanleun- en samenwerkingsrangschikking
De minimaal vereiste oppervlakte bos en natuur van dit type landgoederen zal verhoogd worden van 30% naar 50%. Hierdoor zullen deze landgoederen meer bijdragen aan het natuurschoon. Aanleunende landgoederen kleiner dan 1 ha kunnen niet meer worden gerangschikt tenzij de eigenaar van het landgoed waartegen wordt aangeleund de blooteigenaar is van het aanleunende landgoed.
Nieuw te rangschikken landgoederen
Voor nieuwe landgoederen geldt dat deze pas gerangschikt kunnen worden nadat de natuur is gerealiseerd en de houtopstanden zijn aangeplant en conform het beheerplan of beplantingsplan worden beheerd. De mogelijkheid om eerst te rangschikken en vervolgens pas de natuur aan te leggen komt hiermee dus te vervallen. Daarnaast worden minimale maten opgenomen voor de aanleg van natuur. Een natuurterrein dient minimaal 0,5 ha groot en 30 m breed te zijn.
Buitenplaatsen
Een buitenplaats met een oppervlakte tussen 1 en 5 ha en de daarop voorkomende opstallen wordt gekoppeld aan de status van rijksmonument. Dit geldt ook voor de historische tuinaanleg. Het criterium van aanleg vóór 1850 van een historische tuin komt hiermee te vervallen.
Golfbanen
Voor de rangschikking van golfbanen wordt het percentage minimaal aan te leggen bos of natuur verhoogd van 30% naar 50%. Nog niet duidelijk is of, en zo ja op welke wijze, deze nieuwe voorwaarden door zullen werken voor reeds gerangschikte landgoederen. We houden de berichtgeving hieromtrent in de gaten.
Door: ir. L. (Lara) de Graaf, laradegraaf@noordanuspartners.nl